Het ging maar door

Het ging maar door. Ineens waren daar niet vier, maar tien, twintig, vijftig, wat zeg ik, wel honderd Nederlanders in opblaasbare luchtbanden. Grove schatting.

Het was 31 juli. Ik was met mijn gezin op vakantie in de Gorges du Tarn, Frankrijk. De autoriteiten hadden code oranje afgekondigd vanwege de hitte. De thermometer tikte 38 graden aan. En heet was het. Zelfs al stilzittend in de schaduw was het onmogelijk niet te zweten.

We besloten om een verkoelend plekje aan de Gorges du Tarn op te zoeken. Een rustig, idyllisch plekje, weg van alle andere toeristen. Want Gorges du Tarn stikt van de Nederlandse toeristen. Onze tactiek was de volgende: we reden over de enige D-weg langs de Gorges, zochten naar een parkeerplek met alleen maar Franse auto’s om daar ook onze auto te parkeren. Immers, waar alleen Fransen parkeerden moest wel een mooie plek zijn waar enkel locals vanaf wisten.

Zo gezegd, zo gedaan. We vonden een rustig strandje, waar een handvol Fransozen ook verkoeling zochten. Tevreden spreidden we onze strandlakens uit, zetten de koeltas ernaast en nestelden ons voor de rest van de middag. We lesten onze dorst met water uit 1,5 liter flessen Evian – gekocht in de hypermarché – en we aten afgescheurde stukjes stokbrood. Gewoon, zonder beleg, want in tegenstelling tot de Nederlandse boterham kun je een baguette prima zonder iets erop eten, ook al zijn de Franse kaasjes nog zo lekker. Na het vervullen van deze eerste levensbehoeften bevond onze oudste zoon zich horizontaal in de rivier met zijn duikbril en snorkel, zoekend naar vissen. De jongste zoon zat aan de kant torens te bouwen met stenen. Idyllischer kon haast niet.

En toen begon het. Gejoel, gejuich en gepraat in de Nederlandse taal. Het zorgvuldig uitgezochte strandje veranderde binnen enkele minuten in een soort Lloret de Mar, waar de tubende Nederlanders pauzeerden, tevreden met het mooie strandje dat ze hadden gevonden, net als wij. Nederlandse meezingers klonken uit muziekboxen. Vermakelijk was het, dat zeker. De kinderen sloegen vanaf hun strandlakens de meute gade. Ook ik deed dat, enkele meters achter hen in de schaduw van een boom, waar ik deze foto maakte.

De ironie, dacht ik bij mezelf. Alsof iemand van hogerhand zei: wie denk je wel niet wie je bent? Het is natuurlijk een utopie – en wellicht een tikkeltje naïef – om op zoek te gaan naar dat ene idyllische strandje in een toeristisch gebied midden in het hoogseizoen. Alsof we werden gestraft voor ons verwaande gedrag. Jullie dachten geen andere toeristen te willen? Hier zul je ze hebben, met honderd tegelijk. Lekker puh.

Ach, het maakte ook niet uit. De Nederlanders lieten zich na een tijdje weer verder de rivier afzakken met hun zwembanden. Stuk voor stuk, terug naar de camping. De kinderen keken ze na, tot de laatste ook achter een rots verdween. Ook wij keerden terug naar onze stacaravan. De dag erna zijn we weer gewoon naar het strandje bij onze camping gegaan. En dat was eigenlijk ook helemaal prima.


Geplaatst

in

door

Tags: